Reflectieverslag Inspiratiedag “Mission in Motion”

Op woensdag 14 februari 2024 vond tijdens het Krokusfestival in Cultuurcentrum Hasselt de derde Inspiratiedag plaats. Artiesten, programmatoren en cultuurmedewerkers kwamen samen om zich te buigen over het thema “Dans & jong publiek”. Liesbeth De Clercq documenteerde deze dag vol met vragen, opmerkingen en reflecties. Deze Inspiratiedag vormde een eerste aanzet tot een discussie over dans en jong publiek. Het verslag dient als springplank voor verder onderzoek binnen dit domein van de dans.

Lees Missie in beweging: naar een jong publiek voor dans (NL)

Auteur: Liesbeth De Clercq

Eindredactie: Evelyne Coussens

~~~

On Wednesday, 14 February 2024, the third Inspiration Day took place during the Krokusfestival at the Hasselt Cultural Centre. Artists, programmers, and cultural workers gathered to delve into the theme “Dance & Young Audiences.” Liesbeth De Clercq documented this day filled with questions, comments, and reflections. This Inspiration Day served as a starting point for a discussion about dance and young audiences. The report acts as a springboard for further research within this domain of dance.

Read Mission in Motion: towards a young audience for dance (ENG)

Author: Liesbeth De Clercq

Final editing: Evelyne Coussens

 

(c) Aron Vemeiren

 

Nederlandse versie

Missie in beweging: naar een jong publiek voor dans

Hoe kan dans voor jong publiek zichtbaar en toegankelijk worden? Tijdens de inspiratiedag ‘Missie in beweging’ stelde Dag van de Dans deze vraag aan vier professionals uit het internationale (dans)veld. Ze zochten elk vanuit een verschillende invalshoek naar mogelijke antwoorden.

Choreografe Danaé Bosman, programmator Mijke Harmsen, Little Big Dance en collectief 115: deze vier spelers uit het brede dansveld werden door Carli Gellings, ambassadeur van Dag van de Dans, uitgenodigd om met de aanwezige professionals hun expertise te delen. Ze deden dit telkens met de focus op één bepaald aspect. Hieronder de korte weergave van hun inzichten, alsook de vragen en bedenkingen die vanuit het publiek werden gesteld.


Educatieve omkadering: Danaé Bosman (BE)

“Voorbereiding is belangrijk”

Binnen elk creatieproces voorziet choreografe Danaé Bosman ruimte voor educatieve omkadering. Dat doet ze zowel in haar eigen werk als in de producties van LAP, het dansgezelschap dat ze in 2016 samen met Dafne Maes oprichtte. “Om kinderen met een open blik naar de voorstelling te laten kijken is voorbereiding belangrijk,” benadrukt Bosman.

Bij een LAP-productie zit het educatieve element vaak vervat in de voorstelling zelf. Daarbij is de afwisseling tussen een actieve en passieve deelname van de toeschouwers van belang. Een goed voorbeeld is de reeks bewegingsopdrachten waartoe het jonge publiek wordt uitgenodigd voor, tijdens en na de voorstellingen Choco of Kaas? en Time Play. Het publiek reflecteert door de thematiek aan den lijve te ondervinden. Het educatieve aanbod van LAP richt zich niet alleen tot scholen, maar ook tot families. Tijdens de LAP-familiedag krijgen kinderen en hun (groot)ouders de kans om de voorstelling samen te bekijken en beleven.

Ook in haar eigen werk zoekt Danaé naar de geschikte omkadering: van een lesmap met vormgegeven teken-, doe- of schrijfopdrachten over een verdiepende workshop tot een nagesprek met de dansers in de vorm van een opgenomen video. Daarvoor maakt ze binnen elk project middelen vrij - niet evident binnen het beperkte budget van een freelancer. Maar wél een investering die loont, omdat ze leidt tot een beter begrip en dus mogelijks ook een rijkere beleving van de voorstelling.

Bosman legt de verantwoordelijkheid voor de spreiding van deze educatieve omkadering bij de ouders, de school en de theaters, terwijl de makers of gezelschappen het materiaal moeten aanbieden. Wel vraagt ze zich af wie de financiering van het educatieve materiaal op zich moet nemen. Sommige presentatieplekken, zowel kleinere cultuurcentra als grotere huizen, hebben een eigen werking of begroten een budget, terwijl anderen deze taak eenzijdig bij de producent leggen.

Vragen en bedenkingen van het publiek:

  • Wie is verantwoordelijk voor de uitwerking en aanbieding van de educatieve omkadering bij een voorstelling? Wie staat in voor de financiering? Hebben zowel de producent, de aanbieder als de school/begeleider daar een (gedeelde) verantwoordelijkheid in?

  •  Hoe kan de omkadering worden verzekerd bij voorstellingen die op tournee gaan?

  •  Het jonge publiek en de begeleiders kunnen het niet-talige en abstracte van dans als een extra drempel ervaren. Welke omkadering heeft dans nodig om die ‘weerstand’ te verlagen? Kan een ‘praktische invulling’ (bijvoorbeeld workshop) daarop een antwoord bieden? Is het dus nodig om dans aan de levende lijve te ondervinden om het medium beter te kunnen begrijpen?


Programmering: Mijke Harmsen (BE)

“Verschillende programmalijnen met elkaar verbinden”

Mijke Harmsen is sinds 2022 aan de slag bij Schouwburg Kortrijk als programmator dans en theater, schoolvoorstellingen (12+) en voor het NEXT festival. “We geloven niet in één oplossing, maar in verschillende strategieën om dans en een jong publiek met elkaar te verbinden,” vertelt Harmsen. Samen met haar collega-programmatoren draagt ze die visie uit.

Een eerste strategie bestaat uit de inbedding van het dansaanbod voor families in de reguliere programmering. Verschillende programmalijnen bepalen het seizoensprogramma. Een van die lijnen bestaat uit de dansprogrammatie: er zijn komend seizoen dertien dansvoorstellingen te zien, waaronder vier voor families. Vervolgens integreert Harmsen dans ook in het schoolprogramma, met een gevarieerde programmatie die zowel leerkrachten als leerlingen kan aanspreken. Daarbinnen is ruimte voor experiment: een locatievoorstelling in de openbare ruimte rond de school, of een dansvoorstelling die intra muros kan worden geïntegreerd in een les Frans. Leerlingen kunnen ook ’s avonds voorstellingen bijwonen. Ook binnen het internationale podiumfestival NEXT is er een programmalijn voor jongeren. De vertegenwoordiging van hun peers op het podium neemt daarbij een belangrijke plaats in, met producties waarbij kinderen of jongeren mee-creëerden.

Als tweede strategie is het volgens Harmsen van belang “om een open huis te zijn”. Daarvoor slaat de schouwburg onder meer de handen in elkaar met jongerengroep Quace. Deze groep onderzoekt hoe de plek, en bij uitbreiding de cultuursector, een queer safe(r) space kan zijn. Ze gaat op bijeenkomsten en evenementen in gesprek over termen als LGBTQIA+ en queer. Deze evenementen beschrijft Quace als ‘edutainment’ – een samentrekking van education en entertainment. De huidige renovatie van de schouwbrug laat de groep ook toe om zich te buigen over de toegankelijkheid van het gebouw. Hoe kan toegankelijkheid ingezet worden als tool? “De opening naar de codes en kennis van verschillende generaties en (dans)culturen zet een doorlopend proces van hervorming in”, besluit Harmsen.

Vragen en bedenkingen van het publiek:

  • Omdat het leerplichtonderwijs de enige plek is waar alle kinderen en jongeren bereikt worden, mag het belang van een schoolaanbod niet onderschat worden.

  • Om het draagvlak bij scholen en leerkrachten te blijven verzekeren, is samenwerking belangrijk. Aanbieders moeten nagaan hoe ze de praktische drempels (tijdsinvestering, verplaatsing, …) mee kunnen helpen verlagen. Een van de mogelijke oplossingen is programmering van dans in de klas. Hoe kan dat aangepakt worden?

  •  Een (dans)voorstelling gericht op een jong publiek stelt meestal een bepaalde minimumleeftijd voor, ook kinderen ouder dan die leeftijd zijn dus welkom. Er wordt echter vastgesteld dat het moeilijk is om een ouder publiek (dan de minimumleeftijd) te bereiken. Hoe kan die leeftijdsbepaling overstijgd worden?

  • Dans voor jong publiek, en bij uitbreiding al het werk gemaakt met oog op kinderen of jongeren, is geen ‘genre’. Toch wordt het vaak zo benoemd, hoe kan dat vermeden worden? Welke gevolgen heeft dat voor de communicatie over het aanbod?

Nationale samenwerking: Little Big Dance (VK)

“Samenwerking is cruciaal”

Het programma Little Big Dance, geleid door South East Dance in samenwerking met partnerorganisaties Yorkshire Dance, Take Art en Dance East, ondersteunt choreografen en makers bij de ontwikkeling van de nodige expertise voor de creatie van dans voor en met kinderen onder de vijf jaar en hun familie.

De doelen zijn divers. Om te beginnen streeft Little Big Dance naar een hoger aanzien van dans door de allerjongsten binnen de bredere sector. Daarvoor zet het project in op de kwaliteit van voorstellingen, co-creatie met kinderen, de uitbouw van strategische hubs en promotie door deelname aan conferenties en festivals. Een tweede doel is om (meer) jonge kinderen dans te laten ervaren. Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, bibliotheken en ziekenhuizen zijn daarbij belangrijke partners. Het programma beoogt vervolgens  de uitbreiding van netwerken met bijhorende publieksontwikkeling- en communicatiestrategie. Tot slot zet Little Big Dance in op de erkenning van pleitbezorgers.

Cath James, artistiek directeur bij South East Dance, noemt Little Big Dance een ‘Learning Programme’: “Op basis van de opgedane kennis wordt het programma voortdurend bijgestuurd.” Om die bijsturing mogelijk te maken is het project opgebouwd uit twee reeksen. Het begint bij een open call gericht op choreografen die nog geen werk creëerden voor de allerjongsten. Tijdens een intensief kunstenaarslab begeleiden dramaturgen, producenten en dansexperts de geselecteerde kunstenaars. Die specialisten delen inzichten over de fysieke, emotionele en intellectuele ontwikkeling van kinderen. Vervolgens is er ruimte voor onderzoek en experiment voor en met kinderen. In de laatste fase evolueert dit experiment naar een voorstelling. Ook bij de spreiding en verkoop, communicatie en educatieve omkadering van de uiteindelijke voorstelling biedt Little Big Dance ondersteuning.

Om de kennis uit het project met de brede danssector te kunnen delen, volgt professor Angela Pickard (Canterbury Christ Church University) het project mee op en draagt ze bij aan de ontwikkeling van een ‘best practice toolkit’. Zo wordt samen met kunstenaars gebouwd aan de kennisontwikkeling rond dit thema. Verder blijft de nood aan infrastructuur hoog, stelt James vast. Om ontwikkeling en nieuwe kansen voor makers te kunnen waarborgen, moet het netwerk van locaties en ondersteuners verder worden uitgebreid. Tenslotte noemt James het belang van samenwerking als belangrijkste les voor Little Big Dance: “Verschillende partnerschappen noodzakelijk om de ondersteuning van de artiest en het werk te kunnen verzekeren.”

Vragen en bedenkingen van het publiek:

  • Leeft ook hier de nood om op Vlaams of nationaal niveau initiatieven op te zetten rond dans voor een jong publiek? Hoe kan die samenwerking georganiseerd worden?

  • South East Dance vormt een plek waar professionele dansers en amateurs samenkomen en elkaar ontmoeten. Hoe kunnen kinderen en jongeren die dansles volgen (in Deeltijds Kunstonderwijs of privéscholen) geprikkeld worden voor professionele dansvoorstellingen?

  • Ook het hoger onderwijs moet een belangenbehartiger zijn voor dans en jong publiek. Zowel in de professionele dansopleidingen als in de lerarenopleidingen zou dit aandacht moeten krijgen. Hoe kan dat aangepakt worden?


Toeleiding en bereik: 155 (NL)

“Verbinden van online en offline”

155 (eenvijfvijf) creëert theatrale vormen voor breakdance, acrobatiek, clubbing en multimedia. Marjolein Saelman, marketingverantwoordelijke bij het Nederlandse collectief, omschrijft het werk als “breakdance theatershows”.

De speeltuin van 155 is het wereld wijde web: 155 plukt video’s, memes en gifs van het internet en onderzoekt hoe die online content kan worden getransformeerd tot dans. Verder haalt het collectief inspiratie uit populaire kunst en cultuur. Dankzij die referenties spelen producties in op herkenbaarheid, humor en zelfrelativering. Jongeren bereiken is het voornaamste streefdoel. Om aansluiting te vinden met hun leefwereld, creëert 155 ook  een aanbod met kortfilms en sketches dat via Youtube en sociale media wordt verspreid.

Het internet vormt niet alleen een inspiratiebron, het biedt ook de kans om het publiek dichtbij te houden. Wat bij 155 in de zaal gebeurt, speelt zich ook online af. Door online verbinding te maken met haar achterban, zet het collectief bewust in op activering. Op de social media-kanalen krijgen volgers exclusieve content te zien. 155 ziet zichzelf als brand en omarmt marketing. “We onderzoeken unieke manieren om het merk te verkopen aan zo’n groot mogelijk publiek. De branding draait om creativiteit, grappige gifs, memes, …”, aldus Saelman.

Met shows op festivals en in clubs treedt 155 op een andere manier buiten de grenzen van het theater. Het breakdanceconcert Lijf, met live muziek en dans, tourde langs muziekfestivals als Lowlands en was te zien tijdens een ‘clubtour’ in verschillende steden. Volgens Saelman verbreden de shows het publiek van het collectief: “We bereiken mensen die normaal niet naar het theater gaan.”

Vragen en bedenkingen van het publiek:

  • Door de lokale inbedding van cultuurhuizen en -centra kent Vlaanderen, in tegenstelling tot Nederland, een brede verspreiding van school- en familievoorstellingen. De budgetten van deze huizen en centra staan echter onder druk. Wat gebeurt er met de programmering van dat aanbod als er nog meer lokale middelen wegvallen?

  • Wordt het belang van communicatie en marketing genoeg erkend? Ook in Vlaanderen leeft bij aanbieders de vraag naar meer online content om een toekomstig publiek te prikkelen. Wie neemt die kost op zich? Moet hier productiebudget naartoe gaan? Of is er nood aan andere middelen? 

 

(c) Floor Sterckx

 

English version

Mission in Motion: towards a young audience for dance

How can dance be made visible and accessible to a young audience? During the Inspiration Day ‘Mission in Motion’, Dag van de Dans presented this question to four professionals from the international (dance) field. Each of them searched for possible answers from different perspectives. 

Choreographer Danaé Bosman, programmer Mijke Harmsen, Little Big Dance, and collective 115: these four players from the broad dance field were invited by Carli Gellings, ambassador of Dag van de Dans, to share their expertise with the attending professionals. They each focused on one specific aspect. Below is a brief summary of their insights, as well as the questions and considerations raised by the audience.


Educational Framework: Danaé Bosman (BE)

“Preparation is key”

Within each creation process, choreographer Danaé Bosman allocates space for educational framing. She does this both in her own work and in the productions of LAP, the dance company she co-founded with Dafne Maes in 2016. “Preparation is important to allow children to watch the performance with an open mind”, Bosman emphasises.

In a LAP production, the educational element is often embedded in the performance itself. The alternation between active and passive audience participation is important. A good example is the series of movement tasks to which the young audience is invited before, during, and after the performances of Choco of Kaas? and Time Play. The audience reflects by experiencing the themes firsthand. LAP's educational offerings are aimed not only at schools but also at families. During the LAP family day, children and their (grand)parents have the opportunity to watch and experience the performance together.

In her own work, Danaé also seeks the appropriate framework: from a lesson plan with designed drawing, action, or writing assignments to an in-depth workshop or a post-performance discussion with the dancers in the form of a recorded video. She allocates resources for this within each project, which is not easy within the limited budget of a freelancer. However, it is an investment that pays off, as it leads to a better understanding and possibly a richer experience of the performance.

Bosman places the responsibility for disseminating this educational framework on the parents, the school, and the theatres, while the creators or companies should provide the material. However, she questions who should bear the cost of funding the educational materials. Some presentation venues, both smaller cultural centres and larger houses, have their own operations or budget for this, while others place this responsibility solely on the producer.

Questions and considerations from the audience:

  • Who is responsible for developing and providing the educational framework for a performance? Who is responsible for the funding? Do the producer, the provider, and the school/guide share this responsibility? 

  • How can the framework be ensured for performances that go on tour?

  • young audiences and their guides may perceive the non-verbal and abstract nature of dance as an additional barrier. What kind of framework does dance need to lower this ‘resistance’? Can a ‘practical approach’ (such as a workshop) provide an answer to this? Is it necessary, then, to experience dance firsthand in order to better understand the medium?

Programming: Mijke Harmsen (BE)

“Connecting different programme lines with each other”

Mijke Harmsen has been working at Schouwburg Kortrijk since 2022 as a programmer for dance and theatre, school performances (12+), and for the NEXT festival. “We don't believe in one solution, but in different strategies to connect dance and a young audience”, Harmsen explains. Together with her fellow programmers, she promotes this vision.

The first strategy involves integrating dance offerings for families into the regular programming. Various programme lines shape the seasonal programme. One of these lines consists of dance programming: there will be thirteen dance performances next season, including four for families. Furthermore, Harmsen integrates dance into the school programme with a varied programming that can appeal to both teachers and students. There is room for experimentation within this framework: a site-specific performance in the public space around the school, or a dance performance that can be integrated within the walls of the school into a French class. Students can also attend performances in the evening.

Also within the international performing arts festival NEXT, there is a programme line for young people. The representation of their peers on stage occupies an important place, with productions where children or young people were involved in co-creation.

As a second strategy, according to Harmsen, it is important “to be an open house”. For this purpose, the theatre collaborates with youth group Quace. This group explores how the venue, and by extension the cultural sector, can be a queer safe(r) space. They engage in conversations about terms such as ‘LGBTQIA+’ and ‘queer’ at gatherings and events. Quace describes these events as ‘edutainment’ – a blend of education and entertainment. The current renovation of the theatre building also allows the group to address the accessibility of the building. How can accessibility be used as a tool? “The opening to the codes and knowledge of different generations and (dance)cultures initiates an ongoing process of reform”, concludes Harmsen.

Questions and Considerations from the Audience:

  • Because compulsory education is the only place where all children and young people are reached, the importance of a school offering should not be underestimated.

  • To ensure continued support from schools and teachers, collaboration is important. Providers need to consider how they can help reduce practical barriers (time investment, transportation, etc.). One possible solution is programming dance in the classroom. How can this be approached?

  • A (dance) performance aimed at a young audience usually sets a certain minimum age, but children older than that age are also welcome. However, it is observed that it is difficult to reach an older audience (than the minimum age). How can that age determination be surpassed?

  • Dance for young audiences, and by extension, all work created with children or young people in mind, is not a ‘genre’. However, it is often labelled as such. How can this be avoided? What are the consequences for communicating about the offering?

National Collaboration: Little Big Dance (UK)

“Collaboration is crucial”

The Little Big Dance program, led by South East Dance in collaboration with partner organisations Yorkshire Dance, Take Art, and Dance East, supports choreographers and creators in developing the necessary expertise for creating dance for and with children under the age of five and their families.

The goals are diverse. Firstly, Little Big Dance aims to elevate the status of dance for the very young within the broader sector. To achieve this, the project focuses on the quality of performances, co-creation with children, the development of strategic hubs, and promotion through participation in conferences and festivals. A second goal is to expose (more) young children to dance. Daycare centres, preschools, libraries, and hospitals are important partners in this regard. The programme aims to expand networks with accompanying audience development and communication strategies. Finally, Little Big Dance focuses on recognising advocates.

Cath James, Artistic Director at South East Dance, describes Little Big Dance as a ‘Learning Programme’: “Based on the knowledge gained, the program is constantly adjusted.” To enable this adjustment, the project is structured in two series. It starts with an open call aimed at choreographers who have not yet created work for the very young. During an intensive artist lab, dramaturges, producers, and dance experts guide the selected artists. These specialists share insights into the physical, emotional, and intellectual development of children. Subsequently, there is space for research and experimentation for and with children. In the final phase, this experiment evolves into a performance. Little Big Dance also provides support in the dissemination and sales, communication, and educational framing of the final performance.

To share the knowledge from the project with the wider dance sector, Professor Angela Pickard from Canterbury Christ Church University is involved in the project and contributes to the development of a ‘best practice toolkit’. This way, knowledge development around this theme is built together with artists. Furthermore, James notes that the need for infrastructure remains high. To ensure development and new opportunities for creators, the network of venues and supporters must be further expanded. Finally, James emphasises the importance of collaboration as the most important lesson for Little Big Dance: “Various partnerships are necessary to ensure support for the artist and the work.”



Questions and Considerations from the Audience:

  • Is there also a need here to set up initiatives at the Flemish or national level around dance for a young audience? How can that collaboration be organised?

  • South East Dance serves as a space where professional dancers and amateurs come together and meet. How can children and youngsters taking dance lessons (in Part-Time Art Education or private schools) be encouraged to attend professional dance performances?

  • Higher education should also act as an advocate for dance and young audiences. This should be given attention in both professional dance training programmes and teacher training programmes. How can this be approached?

Outreach and Engagement: 155 (NL)

“Connecting Online and Offline”

155 (Onefivefive) creates theatrical forms for breakdance, acrobatics, clubbing, and multimedia. Marjolein Saelman, marketing manager at the Dutch collective, describes the work as “breakdance theatre shows." 

155's playground is the World Wide Web: 155 collects videos, memes, and gifs from the internet and explores how that online content can be transformed into dance. Furthermore, the collective draws inspiration from popular art and culture. Thanks to these references, productions tap into recognizability, humour, and self-deprecation. Reaching young people is the main objective. To connect with their world, 155 also creates a range of short films and sketches that are distributed via YouTube and social media.

The internet is not only a source of inspiration, but it also offers the opportunity to keep the audience close. What happens at 155 in the theatre also takes place online. By connecting online with its audience, the collective consciously focuses on engagement. Followers on social media channels get to see exclusive content. 155 sees itself as a brand and embraces marketing. “We explore unique ways to sell the brand to as large an audience as possible. The branding revolves around creativity, funny gifs, memes, ...” says Saelman.

With shows at festivals and in clubs, 155 steps outside the boundaries of the theatre in a different way. The breakdance concert Lijf, featuring live music and dance, toured music festivals such as Lowlands and was featured during a 'club tour' in various cities. According to Saelman, these shows expand the collective's audience: “We reach people who normally don't go to the theatre.”

Questions and Considerations from the audience:

  • Due to the local integration of cultural houses and centres, Flanders, unlike the Netherlands, has a wide distribution of school and family performances. However, the budgets of these houses and centres are under pressure. What happens to the programming of that offer if even more local resources disappear?

  • Is the importance of communication and marketing adequately recognised? In Flanders as well, providers are asking for more online content to engage a future audience. Who bears this cost? Should production budgets be allocated for this purpose? Or is there a need for other resources? 

Next
Next

De kracht van dans voor jong publiek #8 - tout petit